Onderscheid in de investering van ouders in hun kinderen in families met zowel geadopteerde als genetisch verwante kinderenUit dit onderzoek blijkt dat ouders meer investeren in hun geadopteerde kinderen dan in hun genetische kinderen.
Dit geldt met name op het opleidings- en persoonlijke vlak. Anderzijds blijkt dat geadopteerden meer negatieve effecten vertonen: ze blijken meer professionele hulp nodig te hebben of behandeling voor drugs- en drankgebruik en geestelijke aandoeningen en vaker gearresteerd te worden. Ze voltooien hun school minder vaak en scheiden vaker. Waarschijnlijk investeren de adoptieouders dus ook meer in de adoptiekinderen omdat deze meer hulp nodig hebben.
Gibson K. 2009. Differential parental investment in families with both adopted and genetic children. In: Evolution and Human Behavior.
Angsten en ondersteuning voor adoptieouders
In een Canadees artikel worden de zorgen die aspirant adoptieouders ervaren geïnventariseerd aan de hand van diepte-interviews van 9 ouderparen. Deze geïnterviewden beschrijven dat ze zich (naar hun idee) als adoptieouder meer zorgen maken dan biologische ouders
- of ze wel goede ouders zouden zijn,
- dat hun kinderen weggenomen zouden kunnen worden,
- over het plotselinge ouderschap zonder dat ze tijd voor aanpassing hebben gehad en
- het gebrek aan sociale steun.
Ondersteuning van ervaren adoptieouders werd ervaren als een waardevol hulpmiddel.
McKay, K. and L. Ross, 2010. "The Transition to Adoptive Parenthood: A Pilot Study of Parents Adopting in Ontario, Canada," Children and Youth Services Review v 32, no 4.
Stress bij adoptiemoeders
Moeders van internationaal geadopteerde kinderen blijken 6 maanden na de adoptie meer stress te ervaren wanneer ze voorafgaand aan de adoptie
- meer depressieve klachten hadden,
- een verwachtingspatroon hadden dat het kind emotionele/gedrags- of ontwikkelingsproblematiek zou vertonen,
- wanneer ze al meer kinderen hadden in het gezin.
Wanneer de aspirant adoptiemoeder vooraf aan de adoptie een positiever verwachtingspatroon had dat het adoptiekind geaccepteerd zou worden en meer sociale steun ervoer, dan lag de stress van ouderschap significant lager.
Viana, A. G., and J. A. Welsh, 2010, Correlates and predictors of parenting stress among internationally adopting mothers: A longitudinal investigation: International Journal of Behavioral Development, v. 34, no. 4, p. 363-373.
Aanpassingsvermogen van pleegkinderen
Uit een Nederlands onderzoek naar factoren die het aanpassingsvermogen van pleegkinderen in het pleeggezin beïnvloeden, bleek het volgende: problemen in de geschiedenis van het kind, m.n. gehechtheidssproblematiek en aantal herplaatsingen beïnvloeden de mate van aanpassing aan de pleegfamilie. Visites van het kind aan de biologische ouders en ontbreken van toestemming van de biologische ouders voor pleegzorg, hinderden de aanpassing van het kind. In het algemeen waren problemen bij de pleegouders geen factor van belang (Strijker 2009).
ADOC DOC 4: Adoptie door alleenstaanden
Sinds 1998 is het in Nederland mogelijk om als alleenaanvrager een verzoek voor een beginseltoestemming in te dienen. Uit buitenlands wetenschappelijk onderzoek blijkt dat alleenstaanden over bijzondere kwaliteiten kunnen beschikken die het adopteren van kinderen met bijzondere zorgvragen en goede zouden komen. In deze ADOC DOC zijn de belangrijste resultaten over adoptie door alleenstaanden samengevat en op een rij gezet.
Tevredenheid en gedragsproblemen
Nalavany et al. onderzocht bij 1865 adoptie ouders de mate waarin gedragsproblemen een rol spelen bij de tevredenheid van de ouders over de adoptie van kinderen met leerproblemen. Het bleek dat een hoge mate van gedragsproblematiek (externaliserend en internaliserend) vaker optrad bij kinderen met leerstoornissen. Voor de ouders waren de gedragsproblemen lastiger dan de leerproblemen. In dit artikel worden ook implicaties voor voor- en nazorg belicht (Nalavany
2009).
Risico's voor kindermishandeling
Grotere families, een-ouder families en families met een stiefouder vertonen meer risico’s voor kindermishandeling. Bij adoptie families wordt echter significant minder kindermishandeling gevonden dan verwacht (van IJzendoorn
2009).
Na vruchtbaarheidsbehandelingen
Bij een groep van 1338 vrouwen die in 2000-2001 vruchtbaarheidsbehandelingen hadden ondergaan, is nagegaan in hoeverre zij na 5 jaar kinderen hadden. Het bleek dat bij bijna 70 % van de koppels minimaal een kind geboren was en bij 52 % meer dan 1 kind. Bijna 6 % van de vrouwen die een uitgebreide vragenlijst ingevuld hadden bleek een kind geadopteerd te hebben (Pinborg
2009).
Na onsuccesvolle IVF
In een Zweeds artikel over echtparen die 4-5,5 jaar geleden gestopt zijn na onsuccesvolle IVF-pogingen blijkt meer dan 75% kinderen te hebben. Bijna 40% had biologisch eigen kinderen; bijna 35% had geadopteerd. De echtparen met kinderen hadden een betere kwaliteit van leven dan de echtparen die zonder kinderen gebleven waren (Johansson 2009).