Hechtingsproblemen bij kinderenDit boek geeft hulpverleners, leerkrachten en ouders inzicht in hechtingsproblemen bij kinderen. Wat is veilige en onveilige gehechtheid, wanneer zijn er gehechtheidsproblemen en wat is er nodig om een kind veilig te hechten? En welke mogelijkheden zijn er om hechtingsproblemen te behandelen? Dit boek geeft hulpverleners, leerkrachten en ouders inzicht in hechtingsproblemen bij kinderen. Wat is veilige en onveilige gehechtheid, wanneer zijn er gehechtheidsproblemen en wat is er nodig om een kind veilig te hechten? En welke mogelijkheden zijn er om hechtingsproblemen te behandelen? Problematische gehechtheid heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkeling voor het kind. Niet alleen het kind ondervindt hiervan de gevolgen: ook voor zijn omgeving is dit van grote invloed. Daarom is vroegtijdige signalering en behandeling van problematische gehechtheid van groot belang. Dit boek geeft de lezer praktische tips om hechtingsproblemen bij kinderen aan te pakken. Het beschrijft de gevolgen voor het dagelijks leven van het kind en de familie eromheen en geeft tips wat binnen de eigen leefsituatie gedaan kan worden, met en naast deskundige hulp. Ook worden behandelingsmogelijkheden besproken en toegelicht. Ouders, leerkrachten en opvoeders vinden in dit boek bruikbare tips die gestoeld zijn op enerzijds praktijkervaringen en anderzijds op wetenschappelijk onderzoek.
Hechtingsproblemen bij kinderen. A. Thoomes-Vreugdenhil Lannoo Campus, ISBN 9789401400428
Veiligheid bevorderen? Een meta-analyse naar gehechtheid bij geadopteerde kinderen
Geadopteerde kinderen lopen meer risico op onveilige gehechtheid door een mogelijke achtergrond van verblijf in tehuizen, mishandeling en verwaarlozing.
Linda van den Dries toetste
deze hypothese met behulp van twee meta-analyses, waarbij resultaten uit een groot aantal onderzoeken geanalyseerd werden. Zij vergeleek de veiligheid van gehechtheid (veilig/
onveilig gehecht) bij internationaal geadopteerden, niet-geadopteerden, pleegkinderen (m.n. uit de US) en tehuiskinderen. Ze voerde een meta-analyse uit naar onderzoeken waarbij alleen gebruik werd gemaakt van observaties en een meta-analyse naar onderzoeken waarbij ook zelfrapportage via vragenlijsten gebruikt was. Het bleek dat geadopteerden die voor hun 1e verjaardag geadopteerd waren, even veilig gehecht waren als hun nietgeadopteerde leeftijdsgenoten. Geadopteerden die na hun eerste verjaardag geadopteerd waren vertoonden meer onveilige, gedesorganiseerde gehechtheid, vergelijkbaar met resultaten van pleegkinderen, maar ze vertoonden minder gedesorganiseerde gehechtheid dan tehuiskinderen. Bij gebruik van vragenlijsten voor zelfrapportage bleek geen verschil gevonden te worden tussen geadopteerden en niet-geadopteerden.
Uit de studie blijkt dat geadopteerde kinderen hun negatieve verleden te boven kunnen komen en veel vaker een veilige gehechtheidrelatie kunnen aangaan dan tehuiskinderen. Dit geldt ook voor pleegkinderen. Deze uitkomst steunt de hypothese dat het ervaren van een verbeterde gehechtheidrelatie de eigen veiligheid van gehechtheid kan verbeteren. Deze inhaalslag is niet zonder grenzen: kinderen die na hun eerste verjaardag geadopteerd zijn en kinderen uit pleeggezinnen lijken dit niet meer helemaal in te halen en ze vertonen meer gedesorganiseerde gehechtheid dan hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten. Zij vertonen echter veel minder vaak gedesorganiseerde gehechtheid dan de tehuiskinderen. Vergeleken met tehuiskinderen, blijkt (met name vroege) adoptie dus een effectieve interventie te zijn voor gehechtheid. Bovenstaande studie is uitgevoerd in samenwerking met het ADOC.
L. van den Dries, F. Juffer, M.H. van IJzendoorn en M.J. Bakermans-Kranenburg, 2009. Fostering security? A meta-analysis of attachment in adopted children. Children and Youth Services
Review; 31: 3.
Gehechtheid en responsiviteit bij voormalig tehuis- en pleegkinderen uit China
Van den Dries et al. vergeleken uit-China-geadopteerde kinderen die alleen in tehuizen waren opgegroeid met kinderen die (deels) in pleeggezinnen waren opgegroeid.
Het bleek dat de tehuiskinderen 2-6 maanden na aankomst minder vaak veilig gehecht waren dan de pleeggezin kinderen – deze verschilden niet van Nederlandse kinderen. In beide gevallen werd wel vaker gedesorganiseerde gehechtheid geconstateerd. De adoptiemoeders van beide groepen waren even sensitief naar hun kinderen en dit veranderde niet in de loop van de tijd. Er was geen verschil tussen beide groepen in responsiviteit, maar kinderen met sensitieve moeders lieten minder allemansvriendjesgedrag zien. De pleeggezingroep toonde een grotere toename in responsiviteit. Responsiviteit leek daarmee gevoeliger voor veranderingen dan gehechtheid; een verblijf in een pleeggezin voorafgaand aan adoptie geeft het kind meer kans tot het ontwikkelen van responsiviteit dan tehuisopvoeding.
Van den Dries, L., F. Juffer, M. H. van IJzendoorn, M. J. Bakermans-Kranenburg, & L. R. A. Alink, 2012. Infants' responsiveness, attachment, and indiscriminate friendliness after international adoption from institutions or foster care in China: Application of Emotional Availability Scales to adoptive families: Development and Psychopathology, v. 24, no. 1.
Geadopteerde kinderen uit pleegzorg in China beter af dan uit tehuizen.
Uit een onderzoek naar geadopteerde kinderen uit China bleek dat kinderen die in China in pleeggezinnen waren geweest of alleen in een tehuis het meest verschilden in responsiviteit: de responsiviteit van de voormalige pleegkinderen nam veel sterker toe dan de responsiviteit van de kinderen die in alleen in een tehuis hadden gewoond. De gehechtheid van de eerste groep was bijna vergelijkbaar met Nederlandse kinderen, bij de tehuiskinderen werd minder veilige gehechtheid gevonden. (van den Dries 2012).
Sensitieve ondersteuning van moeder is belangrijk voor veilige gehechtheid
Het type gehechtheid van een persoon hoeft geen continu gegeven te zijn. Dat bleek uit een langlopende studie van 125 op jonge leeftijd geadopteerde adolescenten, bij wie op de leeftijd van 12 maanden, 14 jaar en in de adolescentie gehechtheid van de geadopteerde en sensitiviteit van de adoptiemoeder werden gecheckt.
De sensitiviteit van de moeder bleek erg belangrijk:
De moeders van veilig gehechte adolescenten toonden significant meer sensitieve steun tijdens conflicten dan moeders van onveilig gehecht adolescenten. De sensitieve steun van de moeder in de vroege jeugd en de adolescentie had een voorspellende waarde voor de continuïteit van veilige gehechtheid van 1-14 jaar. Meer sensitieve steun van de moeder in de adolescentie voorspelde de verandering een onveilig gehechte baby tot een veilig gehechte adolescent.
Beijersbergen, M. D., F. Juffer, M. J. Bakermans-Kranenburg, & M. H. van IJzendoorn, 2012, Remaining or Becoming Secure: Parental Sensitive Support Predicts Attachment Continuity From Infancy to Adolescence in a Longitudinal Adoption Study: Developmental Psychology, v. 48, no. 5.
Sensitiviteit moeder
Het type gehechtheid van een persoon hoeft geen continu gegeven te zijn. Dat bleek uit een langlopende studie van 125 op jonge leeftijd geadopteerde adolescenten, bij wie op de leeftijd van 12 maanden, 14 jaar en in de adolescentie gehechtheid van de geadopteerde en sensitiviteit van de adoptiemoeder werden gecheckt. De sensitiviteit van de moeder bleek erg belangrijk: De moeders van veilig gehechte adolescenten toonden significant meer sensitieve steun tijdens conflicten dan moeders van onveilig gehecht adolescenten. De sensitieve steun van de moeder in de vroege jeugd en de adolescentie had een voorspellende waarde voor de continuïteit van veilige gehechtheid van 1-14 jaar. Meer sensitieve steun van de moeder in de adolescentie voorspelde de verandering een onveilig gehechte baby tot een veilig gehechte adolescent (Beijersbergen et al.)
Belang gehechtheid aan vader
Bij thuisloze en weggelopen jongeren is gekeken naar effecten van de gehechtheid aan de vader en de moeder. Het bleek dat met name een positieve gehechtheidsrelatie met de vader leidde tot minder drugsgebruik, minder crimineel gedrag en een kortere tijd van huis. De gehechtheidsrelatie van de moeder had hierop geen effect, wel op sexueel overlevingsgedrag. Het onderzoek pleit voor meer aandacht voor de vader in gehechtheidsonderzoeken (Stein 2009).
Verlegen
De Schipper et al constateren dat sensitiviteit van de pleegouders bij verlegen pleegkinderen vaker tot veilige gehechtheid leidt, terwijl het bij minder verlegen kinderen geen verschil maakt. (de Schipper 2012).
Gehechtheid van baby’s en stress regulatie: een neurobiologische studie.
Op 9 december 2010 is Maartje Luijk gepromoveerd op onderzoek naar factoren die de kwaliteit van gehechtheid bepalen. Ze keek hiervoor naar de stresshuishouding bij kinderen en enkele genen die mogelijk van belang zijn voor de gehechtheid. Ook keek ze naar de invloed van het gedrag van de ouder hierop..De gehechtheidsrelatie is de relatie tussen een kind en een ouder (of andere stabiele verzorger) die in het eerste levensjaar wordt opgebouwd. Veilig gehechte kinderen gebruiken hun ouder als veilige haven van waar ze de omgeving verkennen. Onveilig gehechte kinderen hebben hier moeite mee; zij kunnen niet de juiste balans vinden tussen contact met de ouder en het verkennen van de omgeving. Dit onderzoek laat zien dat onveilig gehechte kinderen heftiger op stress reageren dan veilig gehechte kinderen. Wanneer er sprake geweest was van depressie in het leven van de moeder, leidde dit tot een verdere toename van stress bij de onveilig gehechte kinderen. Hetzelfde gold voor onveilig gehechte kinderen met een risico-gen dat verantwoordelijk is voor een minder goede stressregulatie. Verder bleek dat sensitief opvoedgedrag van moeder leidde tot meer veilige gehechtheid, maar alleen wanneer het kind een bepaalde variant van een gen droeg dat van belang was bij het omgaan met stress.De resultaten laten de kwetsbaarheid en stressgevoeligheid van onveilig gehechte kinderen zien. Daarnaast kan op basis van de huidige resultaten gesteld worden dat insensitief opvoedgedrag, depressie van moeder en genetische risico’s een rol spelen bij onveilige gehechtheid. De ontwikkeling van gehechtheid is het complexe resultaat van het samenspel tussen biologische aspecten en de opvoedingsomgeving. Daarop moet toekomstig onderzoek dan ook gericht zijn.
M.P. C.M. Luijk, 2010. Infant attachment and stress regulation: a neurobiological study.
Early life stress en koestering
Veel strelen van de jonge baby compenseert effecten van stress tijdens de zwangerschap van de moeder. Veel stress van de moeder tijdens de zwangerschap activeert het stress-systeem van de ongeboren baby. Dit is aangetoond in dierproeven, maar ook kinderen van gestreste zwangere moeders bleken 29 weken na de geboorte minder stressbestendig, angstiger en meer geneigd tot boosheid te zijn. Bij dierproeven bleek het likken en verzorgen van de rattenmoeders een dergelijk geactiveerd stresssysteem weer tot rust te brengen. Nu blijkt dat zoiets bij mensen ook werkt: strelen en knuffelen van de pasgeboren baby (gemeten op 5 en 9 weken) kan de effecten van stress tijdens de zwangerschap teniet doen. De baby’s ontwikkelen zich dan emotioneel even goed als elk ander kind ( Sharp et al. 2012).
Regulering stress en uitdaging
Een onderzoek van Oosterman et al toont aan dat de gehechtheid aan pleegouders en (in mindere mate) meegemaakte verwaarlozing effect kan hebben op de mogelijkheden van kinderen om emoties als reactie op stress en uitdaging te reguleren. Dit werd gemeten aan de hand van reacties van het sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel van het kind bij de Strange Situation test met hun pleegouders. (Oosterman 2010).
Pesten
Raaska et al. onderzochten waarom geadopteerde kinderen van 9-15 jaar in Finland gepest werden of zelf pestten. Bijna 20% bleek gepest te worden door leeftijdsgenoten, terwijl 8% zelf pestte. Bij zowel pesters als gepesten bleek vaak sprake te zijn geweest van ernstige gehechtheidsproblemen ten tijde van de adoptie. Gepeste kinderen hadden vaak een gebrek aan sociale vaardigheden; leerproblemen of problemen met de taal stonden los van pesten of gepest worden. (Raaska 2012).
Expert-meeting over gehechtheidsproblematiek en verstandelijke beperking
Als een adoptie- of pleegkind gedragsproblemen vertoont, is het vaak in eerste instantie moeilijk in te schatten waar deze gedragsproblemen uit voortkomen. Veel kinderen starten in hun adoptie- of pleeggezin met een achtergrond van ontwikkelingsachterstanden, verwaarlozing, één of meer traumatische scheidingen. Wanneer gedragsproblematiek zich openbaart, is het voor de behandeling van wezenlijk belang dat er een goede differentiaal diagnostiek gepleegd wordt, waarbij een inschatting gemaakt wordt of er sprake is van ontwikkelingsachterstand, ADHD, autisme, gehechtheidsproblematiek en/of verstandelijke beperking. Wanneer er sprake is van een combinatie van gehechtheidsproblematiek en een andere problematiek is de vraag hoe deze kinderen het meest adequaat behandeld kunnen worden.
Om de leemtes op te vullen die worden ervaren bij praktijkgerichte kennis rond de diagnostiek van gehechtheidsproblematiek heeft het ADOC in 2009 in samenwerking met de Stichting Adoptievoorzieningen en Atrium een expert meeting over diagnostiek bij gehechtheidsproblematiek in combinatie met (het vermoeden van) verstandelijke beperking of ontwikkelingsachterstand georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst bediscussieerden deskundigen uit het veld de diagnostiek die behoort bij deze problematiek. Francien Dekker van Bartimeus presenteerde haar stappenplan voor het signaleren van verstoord hechtingsgedrag als leidraad voor de discussie. Men concludeerde dat de praktijk behoefte heeft aan dergelijke duidelijke richtlijnen en protocollen. Bij een vermoeden van hechtingsproblematiek is de richtlijn van Dekker goed te gebruiken, mits de onderzoeker/instelling beschikt over voldoende tijd en middelen om dergelijk uitvoerig onderzoek te doen. Het zou goed passen binnen de werkwijze van een grote organisatie of een expertisecentrum voor gehechtheidsproblematiek.
In 2010 is een publicatie over het stappenplan van Francien Dekkers uitgekomen: Signaleren van Verstoord Hechtingsgedrag
door Francien Dekker-van der Sande & Cees Janssen via Uitgeverij LEMMA
Sociale relaties
Emanuel Miller Lezing: Er is een tendens om afwijkende gehechtheidspatronen te interpreteren in termen van velige/onveilige hechting. Dit is echter ernstig misleidend, want hierbij dreig je het volledige scala aan sociale relaties te missen. De heterogeniteit in de kenmerken van sociale relaties heeft consequenties voor het de meetinstrumenten die nodig zijn om een goede inschatting te maken. Sociale relaties vormen een kernaspect in de psychologische ontwikkeling en voor het begrijpen van geestelijke aandoeningen (Rutter, 2009).
Bij Chimpansees
Ook bij chimpansees is een verschil in hechting te zien tussen jongen die standaard zorg kregen, zonder extra stimulatie en jongen die 5 dagen per week 4 uur per dag extra sociaal-emotionele en communicatieve zorg kregen. De hechting van de jongen zonder zorg bleek vergelijkbaar met die van kinderen die opgroeiden in Grieks of Roemeense kindertehuizen, terwijl de extra zorg jongen minder gedesorganiseerde hechting vertoonden, grotere cognitieve ontwikkeling en minder hechting aan voorwerpen (IJzendoorn 2009).